Hoofdstuk Negenenveertig

Toen ik door de glinsterende poort stapte, struikelde ik een beetje, mijn voeten landden op zachte, vochtige grond. Ik knipperde tegen het plotselinge licht en keek op om een adembenemend schouwspel te zien: een gigantisch zwart kasteel, waarvan de torens als scherpe klauwen naar de bewolkte hemel r...

Log in en ga verder met lezen