Hoofdstuk Zesenzeventig

De wereld om me heen vervaagde, verschoof tussen realiteit en iets anders - iets ver weg maar vreemd vertrouwd. Ik lag niet in een bed, gewond en uitgeput. Ik rende. Mijn benen brandden, mijn adem kwam in scherpe happen, maar ik kon niet stoppen. Ik zou niet stoppen.

Een sterke hand hield de mijne ...

Log in en ga verder met lezen