3. Kleine prooi
Op een moment was haar leven perfect: een liefhebbende vader, een gerespecteerde roedel, een toegewijde zus en een partner die haar aanbad. Maar in een oogwenk viel alles in duigen.
De man van wie ze hield, had haar verraden, afgewezen en haar dood bevolen. Het lot draaide zich om, en ze werd verkocht, gebrandmerkt als verrader. Nu was haar leven niet langer van haarzelf.
Arianna friemelde zenuwachtig aan haar jurk. De koets was stil, zwaar van spanning, terwijl ze naar een onbekende bestemming reden. Ze voelde de blik van de bewaker op haar, waardoor haar huid tintelde van ongemak.
De tijd kroop voorbij terwijl de man de bewakers vragen stelde, waarvan geen enkele voor haar logisch was. Haar oogleden werden zwaar, maar angst hield haar wakker. Uiteindelijk won de uitputting, en ze viel in slaap.
De koets stopte abrupt, waardoor ze wakker schrok. Toen ze zich realiseerde dat ze had gesluimerd, berispte ze zichzelf inwendig.
"Heb je honger?" De stem van de man trok haar aandacht. Zijn uitdrukking was onleesbaar.
"Nee," loog Arianna, maar haar maag rommelde, haar verraad verradend. Hun blikken kruisten elkaar, en ze wist dat hij door haar leugen heen zag.
De man keek op zijn horloge. "Stop bij de dichtstbijzijnde herberg," instrueerde hij de koetsier. De koets stopte, en de bewaker stapte uit om eten te halen. Hij kwam terug met een plastic zak en gaf die aan haar.
Arianna staarde in verwarring.
"Eet. Je hebt het nodig," zei de man. Aarzelend nam ze de zak aan, onzeker of ze dankbaar of op haar hoede moest zijn. Wat waren ze van plan? Haar voeden en dan doden? Nee, dat zouden ze niet doen als dat hun bedoeling was.
Toen de koets weer verder reed, kon Arianna het niet laten te vragen: "Wat gaan jullie met me doen?" Haar stem trilde ondanks haar poging kalm te klinken.
"Dat zul je snel genoeg ontdekken."
Ze keek naar de sandwich, haar maag rommelde opnieuw. Als ze haar kracht nodig had, kon ze maar beter eten. Als er een kans was om te ontsnappen, had ze haar energie nodig.
Net toen ze klaar was met eten, bedekte de bewaker naast haar snel haar neus en mond met een doek. Arianna worstelde, maar de vreemde geur overweldigde haar, en duisternis nam haar over.
Arianna werd wakker met de geur van lavendel en kamille. Warm water omhulde haar, haar gespannen spieren verzachtend. Vingers masseerden zachtjes haar hoofdhuid, en ze liet een zachte kreun van comfort ontsnappen. Waar was ze?
Haar zicht werd helder, en ze zag een weelderig bad. Dienstmeisjes omringden haar, de een controleerde de watertemperatuur, een ander schrobde haar arm en een derde waste haar haar. Hun gezichten waren uitdrukkingsloos.
Herinneringen stroomden terug, en verwarring sloeg toe. Waar was de man die haar had gekocht? Waren het verraad en de recente wrede ervaringen allemaal een nachtmerrie geweest?
"Wat is deze plek?" vroeg ze aan een van de dienstmeisjes, maar kreeg geen antwoord. "Ik stelde je een vraag!" Haar stem was scherp.
Het dienstmeisje keek haar kort aan voordat ze haar taak voortzette.
Gefrustreerd trok Arianna haar arm weg. "Ik eis een antwoord!"
Tot haar verrassing trok het dienstmeisje haar arm scherp terug en snauwde: "Je bent een slaaf, net als wij. Alleen omdat we je baden, betekent niet dat je op ons neer kunt kijken. Dit is niet jouw domein, prinses. Je bent in de Lunaris Citadel, niet je kleine roedel—de roedel die je hebt verraden."
'Lunaris Citadel?'
Arianna’s hart bonkte in haar borst. De Lunaris Citadel—de zetel van de Lycan Koning, heerser over alle roedels. Hoe was ze hier terechtgekomen?
"Brigid, genoeg," berispte de hoofdmeid, Selene, maar Arianna registreerde het nauwelijks. Haar gedachten raasden terwijl ze haar situatie probeerde te begrijpen.
De Lycan Koning—meedogenloos, machtig en gevreesd door iedereen. Zijn woord was wet, en wie hem had ontmoet, zei dat hij als een duivel was—zijn ogen konden branden, en hij was gezegend met waanzinnige kracht. En nu, bevond zij zich in zijn domein.
Angst draaide in haar maag. Waarom was ze hier?
De meiden hadden haar gewassen en haar in een onthullende, witte, doorzichtige jurk gekleed die nauwelijks haar dijen bedekte en strak om haar rondingen sloot. Ze voelde zich blootgesteld.
"Waarom draag ik dit?" vroeg ze aan Selene, haar stem trilde.
Selene ontmoette haar blik in de spiegel, een glimp van medelijden in haar ogen. "Je moet jezelf vanavond aan de koning aanbieden. Een woord van advies, kleintje—ren niet voor hem weg."
Zichzelf aanbieden aan de koning? Haar hart zonk naar haar voeten. "W..wat bedoel je?"
Voordat Selene kon antwoorden, zwaaide de deur open en een bewaker, gehuld in harnas, stapte binnen. Zijn gezicht was verweerd en zijn dreigende aura eiste aandacht.
"De koning wacht," zijn zware stem sneed door de lucht, zijn ogen vestigden zich op Arianna. "Volg mij."
Arianna’s benen trilden terwijl ze de bewaker volgde door de schemerige gang. De lucht werd zwaarder met elke stap, een ijzige kilte straalde uit de kamer aan het einde. Ze hoefde het niet te horen—ze wist dat de Lycan Koning daarbinnen was.
Ze stond op het punt de gevaarlijkste man in de weerwolfwereld te ontmoeten.
"Ga naar binnen," de woorden van de bewaker klonken als een harde bevel, die haar in de maag stompten. Ze dwong haar voeten om te bewegen, duwde de grote, imposante deur open en stapte de donkere kamer binnen. De deur sloot zich met een klap achter haar, een geluid dat door de kamer echode als een doodsklok.
De lucht was dik, onderdrukkend, zijn aanwezigheid onmiskenbaar. De koning was in zijn bronsttijd. Ze kon de scherpe, intense geur ruiken—rijk, aards, en met een vleugje wildheid.
Arianna bevroor, haar ogen vastgenageld aan de vloer. Ze wist dat hij haar aanstaarde, waardoor het moeilijk was om te ademen.
'Ik kan dit. Ik kan dit overleven,' probeerde ze zichzelf gerust te stellen, langzaam omhoog kijkend, maar haar moed brokkelde af zodra ze zijn blik ontmoette—die goudrode ogen die door de duisternis heen recht in haar ziel priemden.
Paniek gierde door haar heen, spande elke zenuw in haar lichaam aan. De waarschuwing van de meid negerend, draaide Arianna zich om, reikend naar de deur in wanhoop.
"Laat me eruit!" riep ze, maar de lage grom achter haar deed haar verstijven. Ze voelde de hitte die van hem uitstraalde, een duidelijk teken van hoe dichtbij hij was. Zijn torenhoge, grote gestalte doemde over haar heen, haar rug drukte tegen zijn stevige borst. Zijn hete adem streek langs haar nek, een rilling langs haar ruggengraat sturend—maar iets diep in haar aanwakkerend.
Met een hese stem, druipend van dreiging, fluisterde hij, "Waar denk je heen te gaan, klein prooi?"









































































































































































































































































